-
1 doute
doute [doet]〈m.〉1 twijfel ⇒ aarzeling, onzekerheid♦voorbeelden:1 avoir des doutes sur qn., qc. • bedenkingen hebben over iemand, ietsêtre dans le doute au sujet de qc. • z'n twijfels over iets hebbencela ne fait aucun doute • dat lijdt geen twijfelmettre en doute • in twijfel trekken, betwijfelen〈 spreekwoord〉 dans le doute, abstiens-toi • in gevallen van twijfel, onthoudt ucela est hors de doute • dat is buiten kijfsans doute • waarschijnlijk, (vast) welsans nul, aucun doute • ongetwijfeldnul doute que cela ne soit exact • het is beslist zeker dat dit juist is→ ombremtwijfel, onzekerheid -
2 discuter
discuter [dieskuutee]2 praten (over) ⇒ bespreken, bepraten♦voorbeelden:→ goûtII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 bespreken ⇒ praten over, behandelen♦voorbeelden:♦voorbeelden:v1) discussiëren, praten2) bespreken, praten (over)3) betwisten4) tegenspreken -
3 suspecter
-
4 douter
douter [doetee]1 twijfelen (aan) ⇒ betwijfelen, in twijfel trekken♦voorbeelden:à n'en pas douter • zonder twijfeldouter de qn. • iemand niet vertrouwen〈que + aanvoegende wijs〉 je doute fort qu' il vous reçoive • ik betwijfel zeer of hij u zal ontvangen〈ne pas douter que + aantonende wijs〉 je ne doute pas qu' il viendra • ik ben er zeker van dat hij komt〈ne pas douter que + aanvoegende wijs〉 je ne doute pas qu' il (ne) vienne, mais • ik twijfel er niet aan of hij komt, maar〈ne pas douter que + voorwaardelijke wijs〉 je ne doute pas qu' il accepterait, si j'insistais • ik twijfel er niet aan of hij zou ja zeggen als ik aandrong1 vermoeden ⇒ bevroeden, denken♦voorbeelden:je ne me doutais de rien • ik had niets in de gatenje me doute que c'est difficile • ik realiseer me dat het moeilijk isje me doute que ce sera difficile • ik vermoed dat het moeilijk zal zijn1. vbetwijfelen, twijfelen (aan)2. se douter (de)v3. se douter (que)vinzien, zich realiseren (dat) -
5 question
question [kestjõ]〈v.〉1 vraag2 kwestie ⇒ vraagstuk, probleem♦voorbeelden:1 question à choix multiple • meerkeuzevraag, multiplechoicevraagbelle question!, cette question! • wat een vraag!question spécieuse • strikvraagse poser des questions • zich een en ander afvragenla question de savoir si • de vraag of2 question de confiance! • kwestie van vertrouwen!poser la question de confiance • de vertrouwenskwestie stellence qui est en question • waar het over gaatla personne en question • de bewuste persoon, de persoon in kwestiemettre qc. en question • iets in twijfel trekkentout remettre en question • alles op losse schroeven zettenc'est là toute la question, là est la question • dáár gaat het omil est question de l'envoyer à l'étranger • er is sprake van hem naar het buitenland te sturende quoi est-il question? • waar gaat het over?cela ne fait pas question • dat is buiten kijfpas question! • geen sprake van, daar komt niets van in!f1) vraag2) kwestie3) foltering -
6 discuter la vérité de qc.
discuter la vérité de qc.Dictionnaire français-néerlandais > discuter la vérité de qc.
-
7 mettre en doute
mettre en doutein twijfel trekken, betwijfelen -
8 mettre qc. en question
mettre qc. en question -
9 suspecter l'honnêteté de qn.
suspecter l'honnêteté de qn.Dictionnaire français-néerlandais > suspecter l'honnêteté de qn.
-
10 bénéfice
bénéfice [beeneefies]〈m.〉1 winst ⇒ opbrengst, profijt2 voordeel ⇒ nut, begunstiging♦voorbeelden:quel bénéfice avez-vous à mentir? • wat heeft u eraan om te liegen?c'est tout bénéfice • er is alleen maar voordeel aan verbondentirer bénéfice de qc. • voordeel uit iets trekken, van iets profiterenmatch à bénéfice • benefietwedstrijdau bénéfice de • ten bate vanêtre élu au bénéfice de l'âge • naar anciënniteit verkozen worden3 accepter une succession sous bénéfice d'inventaire • een erfenis onder voorbehoud van boedelbeschrijving accepterenm1) winst, opbrengst2) voordeel3) (voor)recht [juridisch]4) leengoed
Перевод: с французского на все языки
со всех языков на французский- Со всех языков на:
- Французский
- С французского на:
- Нидерландский